Met grote opluchting verleggen we onze koers naar het westen. Suakin, een oud stadje in Sudan, moet ons bescherming bieden voor de aantrekkende noordenwind vol woestijnstof. Nu we op de Rode Zee zijn is het gedaan met strandzand en wuivende palmbomen. Vanaf nu is het woestijnzand vergezeld door kamelen. Na 5 dagen valt ons anker in het havenkommetje dat omringd is door een ruïne. Maar liefst veertien andere zeilboten liggen er en wederom vertrekt er iedere dag één of twee in een poging tientallen mijlen hogerop te komen. De resterende 600 mijl tot aan het Suezkanaal in Egypte lijkt qua afstand een peulenschil, vergeleken met wat we het afgelopen jaar hebben afgelegd, toch wordt dit zeil technisch één van de lastigste stukken. We moeten namelijk tegen de wind en tegen steile golfjes opkruisen. En tussendoor ergens zien te schuilen… of is dat een Fata Morgana?

Suakin
Een zwarte man in een spierwitte djellaba stapt met wat hulp bij ons aan boord. “Ik ben moeilijk ter been” wijst hij naar zijn houten poot. Eenmaal in de kuip opent hij een koffertje, zo eentje die advocaten en accountants in de jaren ‘90 gebruikten. Het nepleer is half afgebladderd en de sluitingen zijn verroest, maar het doet nog steeds dienst. Mohammed is namelijk onze agent. Hij helpt ons met inklaren, internet, diesel en cash. Zo’n agent werkt niet bepaald pro bono overigens. Het starttarief alleen al bedraagt 300 euro. Officieel ingeklaard worden we in Suakin overigens niet, we krijgen slechts een toeristenkaart voor aan wal en een exit document om bij het Suezkanaal te tonen. “Dit is de enige manier momenteel” verklaart Mohamed. Sudan is in oorlog, zowel economisch als etnisch. Later wordt ons duidelijk dat Mohamed maar liefst zes gezinnen onderhoudt. Dat zet dingen weer in een ander perspectief.

De ankerbaai van Suakin, omringd door ruïne

Suikerfeest
Na een paar dagen ontwaakt het oude stadje als donderslag bij heldere hemel. Een extra lang ochtendgebed trommelt iedereen uit bed. Het einde van de Ramadan, de start van het Suikerfeest. De oude promenade, het vervallen theehuis en de overige ruïne delen die in onze ogen als decorstukken van de Efteling attractie dienstdeden, is ineens weer geopend. De ankerbaai is omringd door witte djellaba’s. Sommige Arabieren dragen er een traditioneel mouwloos vestje over. Mensen drinken koffie en thee, kopen snoepgoed uit kruiwagens op straat en pootjebaden aan de waterkant. We besluiten aan wal te gaan om het festijn van dichtbij te bekijken, niet wetende dat we ons als idolen door de menigte moesten worstelen. “Salam Habibi”, “Hallo vriend”. Handjes schudden, selfies hier, koffietjes daar. Alleen de gevangenis waar de grootste criminelen uit Sudan vastzitten, blijft onverstoorbaar stil.

Niels met Mohamed aan boord van Black Moon, assistent Krabi leidt ons rond met tuktuk en naar restaurant

Krabi, de assistent van Mohammed, leidt ons rond en neemt ons mee naar een restaurant. Na een traditionele maaltijd, bestaande uit heel veel rijst en een stuk vlees dat je met je rechterhand moet eten, is het tijd om te kletsen. Krabi en ik vergelijken wat cultuurverschillen. In Sudan worden mensen nog steeds uitgehuwelijkt, met name om financiële redenen, dus hij is nieuwsgierig hoe dat bij ons zit. Hij valt in de ene verbazing na de ander wanneer ik vertel over onze keuzevrijheid met betrekking tot wel of niet trouwen, wel of geen kinderen, de mogelijkheden om in het buitenland te wonen en werken, enzovoort.

“Ik ben afgestudeerd tot architect” zegt hij trots en toont me wat tekeningen op zijn telefoon. Zijn probleem alleen is dat de banen steeds naar het-neefje-van-zonder-diploma gaan. Hij vraagt – lees smeekt – om hem te helpen aan een verblijfsvergunning in Nederland. “Ik zit hier gevangen, maar ik houd hoop”. Zwijgend in onze eigen gedachten drinken we veel te zoete thee.

Boodschappen op de markt in Suakin. Rechts: jongens dragen kan met water, de een modern en de ander traditioneel gekleed

Opkruisen
Na een week ruilen we onze laatste Sudanese ponden in voor vers brood en eieren en vervolgen onze koers langs de kustlijn van Sudan. Binnen een paar uur bouwen de golven op, net zo hoog dat ze Black Moon doen stilleggen. Onze kruistocht is begonnen. Zigzaggend vechten we tegen d’n Rode Duivel. En net als we denken dat het lekker gaat, verliezen we tijdens het volgende rak al ons terrein. Zonder motor valt er niet tegenop te kruisen. En al motorzeilen maken we dubbele uren. “We halen het zo nooit binnen het weervenster” concludeert Niels. “En ook niet met de dieselvoorraad” gooi ik er nog bovenop. Een alternatief is om naar Jeddah te zeilen, aan de oostzijde van de Rode Zee. Maar we besluiten aan de westzijde te blijven, achter de riffen door noordwaarts te motoren en wanneer nodig te schuilen.

Zeearm in de woestijn
Een Marsa, zo wordt een zeearm of baai in de woestijn genoemd. Aan de westzijde van de Rode Zee zijn tientallen Marsa’s te vinden. Sommige zijn slechts 200 meter lang, anderen maar liefst 2 mijl. Het zijn ideale ankerplekken om te schuilen en uit te rusten. Ankeren in zo’n Marsa maakt de woestijn nog mysterieuzer dan het al is. Er zijn ook riffen langs de kust om achter te schuilen. Dankzij de hedendaagse technische snufjes zien we alle ondieptes op onze laptop en kunnen we zelfs ‘s nachts er tussendoor navigeren. Dit was tot tiental jaren geleden ondenkbaar. Na twee knobbelige etmalen valt ons anker voor de tweede keer tussen het koraal. Eentje heeft zelfs een duinachtig eilandje, een ideale broedplaats voor vogels die de zilte lucht boven de woestijnstof verkiezen.

Vogels houden klemmen zich aan de reling vast tegen de noordenwind

Tuigschade
Marsahoppen klinkt minder gezellig dan eilandhoppen en in werkelijkheid blijkt dat ook zo te zijn. Wekenlang zijn we alleen. Geen boten die met ons op varen en geen andere boten die we bij toeval tegenkomen. Onze vloot waar we vanaf de Malediven mee opvoeren is vanaf Suakin uiteen gevallen en zelfs de boten die na ons de Rode Zee op zijn gekomen, hebben ons al lang en breed ingehaald. Alhoewel niet geheel zonder tegenslag. Dagelijks krijgen we berichten met als hoofdonderwerp “tuigschade”. Een bevestiging dat we ons eigen tempo moeten blijven varen. We wachten gunstige weervensters af, motoren misschien wel meer dan anderen, maar maken daardoor ook onnodig extra mijlen. En vooralsnog zonder enige schade.

Navigeren in de Marsa (rood is onze track), woestijnschoenen zijn, geitjes passeren

Onderkomen
We droppen het anker in de grootste Marsa van de Rode Zee. Het kost ons wat extra diesel om naar binnen en buiten te varen, maar dan heb je ook wat. Of niks. Het is maar hoe je het bekijkt. Overal om ons heen is namelijk woestijn. Marsa Shi’ Anab is ook een van de mooiste, zo staat in onze cruising guide beschreven. “Beklim ook zeker de duinheuvel aan de westzijde van de baai” lees ik hardop om ons beide de woestijn in te sturen. Een uur later staan we hijgend op de top. We kijken uit over de baai met in het midden ons drijvend huisje en eromheen de zeearmen waar we kringel krangel doorheen zijn gevaren. Daar over die ene heuvel ligt de Rode Zee en verder noordwaarts prijken de bergtoppen van Egypte. We turen verder westwaarts over de woestijn en zien een onderkomen. “Ik denk dat het slechts een half uur lopen is” zeg ik en ben al vertrokken. Struikelend door onze zeebenen zijn we zo beneden.

“Hoor je dat?” fluister ik. Er komt muziek uit het houten hutje. Ik wijs naar de tv-schotel. Niels naar de zonnepanelen. Er hangt was uit. Het moderne waterreservoir is bijna even groot als de hut zelf. De deur staat open. Of wellicht is er helemaal geen deur bedenk ik achteraf. “Salam” groeten we op gepaste afstand. Een jonge man komt naar buiten. Gevolgd door nog drie. We stellen onszelf voor, wijzen naar onze onzichtbare boot achter de Fata Morgana en vragen of ze misschien vissers zijn. Slechts eentje spreekt een beetje Engels en nodigt ons uit om binnen te komen. We zien een primitief onderkomen met vier bedden, een camping fornuis en een shisha. De kleurrijke waterpijp is een ware eye catcher zo midden in de woestijn.

Een paar extra stoelen worden afgestoft en voordat we het weten krijgen we vis voorgeschoteld. Een soort kibbeling en een gestoofde vis in super lekkere jus. De gastheer gebaart dat we het brood erin moeten soppen. Licht gegeneerd dat we door onze nieuwsgierigheid nu aan een gratis maaltijd zitten, smullen we dankbaar van het spontane feestmaal. “Shukran” is het meest gesproken woord. Na wat doorvragen wordt onze initiële vraag duidelijker en het antwoord hilarisch. Het blijken helemaal geen vissers te zijn, maar soldaten! In steno Engels verklaart de gastheer dat iedere Marsa een soldatenpost heeft en ze hier 3 maanden verblijven. Wij hebben waarschijnlijk de meest gastvrije ontmoet. Terwijl we onze vingers aflikken wordt er nog thee geserveerd en een stapel kaarten geschud. Niels moet meespelen, zonder enig benul van de spelregels. Na een paar rondes begint het ons te dagen. “Rummikub?!” lachen we hardop. De soldaten lachen met ons mee.

Grenspost
We schuiven 40 mijl op, slaan daarmee drie baaien over, en nestelen ons in Marsa Umbeila met een grenspost op loopafstand. Dit keer zullen we onszelf maar niet uitnodigen. Egyptische autoriteiten gaan de Sudanese gastvrijheid niet overtreffen, verwachten we. Tientallen graven aan wal lijkt ons vermoeden te bevestigen. “Vluchtelingen?” denken we hardop. In de maneschijn zien we een auto door de woestijn rijden, zonder koplampen, zonder remlichten. “Smokkelaars?” De woestijn lijkt leeg, daardoor zien we juist ieder detail, maar begrijpen zullen we wellicht nooit.

Onder water is het een totaal andere wereld. Alle kleuren van de regenboog komen uitgebreid aan bod. De vissen en koraal zijn zo mooi dat ze in onze top 3 duiklocaties komen. Echt duiken is niet eens nodig, het allermooiste vind je al op 3 tot 15 meter en dat gewoon in de baai. “Lionfish” roepen we tegelijkertijd als we weer boven komen. Deze inheemse roofvis vernielt het ecosysteem met hun giftige stekels en heeft zelf geen vijanden. Dankzij onze spearguns brengen wij daar nu even verandering in. Een paar uur later sissen er visburgers, een populair recept uit Curaçao, in de kombuis.

Kamelen rond de baai waar Black Moon geankerd ligt

Volle maan
“Daar” wijst Niels. Ik tuur door de verrekijker. Hijgend en stampend, slepen we onszelf door het logge zand tot we ze uiteindelijk over drie-extra-heuvels-dan-verwacht zien. Wanneer we tot stilstand komen, merk ik pas hoeveel lawaai we maken. Dit terwijl de kamelen in majestueuze tred over de bodem lijken te zweven. Geluidloos. Eén met de woestijn. We kijken ze na, net zolang tot het treintje van vier door de woestijn is opgeslokt. “Hoe weten ze nou waarheen te gaan?” vraag ik hardop. Mijn tong plakt van de droogte. Wanneer we dorstig teruglopen wordt het eentonige kleurenpalet verrijkt met amber en violet. Het westerlicht is aangegaan en duurt maar heel kort. De zon zakt achter de bergen van Egypte. Niet veel later komt de maan al op, het is bijna vol, ze houdt de Rode Duivel voor een paar dagen in toom. Nu weten wij ook waarheen te gaan. Langzaam verdwijnt Sudan als een Fata Morgana achter ons.

Share: